De abdij
DE GEBOUWEN
Deze nogal uitzonderlijke prestatie moet worden geplaatst in de historische context van de Belgische katholieke samenleving in de tweede helft van de 19e eeuw. Maredsous, een van de meesterwerken van de Belgische neogotische stijl, is het resultaat van de gelukkige samenloop van drie hoofdfactoren:
1. De monastieke stichters
Vanaf 1871-1872 weet een jonge Belg, Hildebrand de Hemptinne, monnik van de abdij Beuron (Duitsland), zijn oversten te overtuigen om een benedictijnenabdij te stichten in zijn geboorteland. Maredsous wordt op 15 oktober 1872 gesticht.
2. De wereldlijke stichters
De familie Desclée, grootindustriëlen, hebben een buitenverblijf in Maredret en wensen er een kapel op te richten Onder invloed van Hildebrand de Hemptinne en Victor Mousty, intendant van de Desclée’s, stemmen dezen in met het ontwerp van een grote abdij, die zij, aanvankelijk alleen, met grote vrijgevigheid zullen financieren. Zij geven opdracht aan Jean Baptiste de Béthune (1821-1894) om de plannen te tekenen.
3. De architect en de bouwmeesters
De autodidact Jean Baptiste de Béthune is een van de baanbrekers van de neogotische stijl in België. Zijn inspiratie vloeit voort uit zijn ideologie: die van de Belgische conservatieve katholieken, erg ultramontaans, d.w.z. onvoorwaardelijk verknocht aan de Heilige Stoel. Het ideaal dat zij nastreven is het herstel van de middeleeuwse christelijke maatschappij, althans zoals zij zich die voorstellen.
Voor Béthune zal de verwezenlijking van dit ideaal gebeuren door de opbloei, in alle kunstvormen, van de gotische stijl (13e-15e eeuw), welke zij beschouwen als de christelijke stijl bij uitstek. In deze geest van artistieke restauratie zal hij in 1862 de technische Sint-Lucasscholen stichten, waarvoor een schitterende toekomst is weggelegd.
De gedachte aan de bouw van een omvangrijke neogotische abdij, wekt zijn geestdrift op. Gepassioneerd tekent hij er de eerste plannen van, zoals hij later de kartons zal maken voor de fresco’s, de kerkramen, het beeldhouwwerk, de meubels. Maredsous zal de bekroning van zijn leven zijn en hij wijdt er zich welwillend aan..
De gekozen bouwstijl is de vroeggotiek (tweede helft van de 12e, begin 13e eeuw), redelijk streng, met driepasbogen. Het grondplan waarvoor hij kiest, is dat van de cisterciënzerabdij van Villers-la-Ville (13e eeuw). Het algemene plan aangenomen: dat van de cisterciënzerabdij van Villers-la-Ville (11e eeuw).
DE VERWEZENLIJKING
Voor de uitvoering van dit project nemen de Desclée’s Gustave Soreil als opzichter in dienst. Hij brengt deze indrukwekkende bouw tot stand met de beperkte middelen die hem in die tijd ter beschikking stonden. De zoon van de architect, pater Ghislain Béthune, zal de oorspronkelijke plannen hier en daar in gunstige zin aanpassen, vooral wat de kerk betreft. In de loop van een twintigtal jaren zal de neogotische droom in de huidige abdij een werkelijkheid worden.
DE BÉTHUNESTIJL
Volgens de bedoeling van de architect, behoort vanzelfsprekend alles in zijn ontwerp gotisch te zijn. Alle vormen van sierkunst die zijn architecturaal oeuvre zullen aanvullen, moeten gotisch zijn: het koorgestoelte, de retabels, de kerkramen, de lambrisering van de sacristie, van de kapittelzaal, van de refter, het meubilair van de cellen, de deuren enz. Ook de kerkschat hoort enkel nog gotisch te zijn: abtsstaven, mijters, kelken, liturgische gewaden, … Béthune ontwerpt alles. Vrienden of leerlingen (Bordon, Verhaegen, Ladon, Helbig enz.) voeren de kunstwerken uit, ieder in zijn vak.
DE BEURONER STIJL
Toch zal een onderdeel van het decoratiewerk, waar Jean-Baptiste Béthune heel veel belang aan hecht, hem grotendeels ontsnappen: de fresco’s in de kerk. Sinds ongeveer 1865 heeft Beuron, de moederabdij van Maredsous, haar eigen kunstschool, met Desiderius Lenz als leider. Vanzelfsprekend belast de abt van Beuron hem met het schilderen van de fresco’s in de abdijkerk van Maredsous in de Beuroner stijl, die een combinatie is van de Germaanse neoromaanse stijl met een Egyptisch tintje en enkele antieke hiëratische trekken.
Deze stijlkeuze ligt geheel niet in lijn met de neogotische architectuur van de kerk van Maredsous en het andere sierwerk in volle uitvoering. Vandaar het hevig verzet van Béthune en de Desclée’s tegen de kunst van Beuron, door hen als Assyrisch-Beiers bestempeld. Ze zijn echter wel verplicht om met de Beuroners samen te werken. De Duitse modellen worden gebruikt en in gotische stijl uitgevoerd. Gaandeweg zullen de kunstenaars uit Beuron, Andreas Weiss en Jakobus Malmendier, op hun stellingen steeds meer aan zichzelf overgelaten, de stijl van de fresco’s aanpassen door een onhandig compromis tussen de Beuroner stijl en de neogotiek.